Eline's blog over wijkzorg


Eline Metske is verzorgende-IG en blogt over haar boeiende werk bij Allévo.

29 november 2022

Douchen enzo

‘Nog 1 of 2 keer en dan hoop ik niet meer dat jullie hoeven te komen om me te helpen met douchen’. Als ik voor de eerste keer binnenstap valt me de minimalistische en mooie indeling van het huis op. Het is prachtig. Iets wat ik bij jongere mensen verwacht. Met heldere ogen kijkt de negentigjarige dame me aan. ‘Wat woont u hier prachtig’ maakt dat ze begint te glunderen. ‘Ja hè, niks teveel’.

‘Ik ben zo gevallen en heb toen op 2 plekken m’n botten gebroken. Ik heb zo’n pijn gehad. Maar nu gaat het wel’. In de douche zet ik alles gereed om te kunnen douchen. Langzaam kleed ze zich uit. ‘Kind, wil jij mijn sokken en bh even uitdoen? Ik kan het niet en dat zal wel nooit meer lukken’. Verbaast kijk ik haar aan. ‘Hoe doet u dat als we niet komen douchen?’ ‘Gewoon, dan doe ik ze niet aan. Maar nu had ik afgelopen vrijdag een feestje en jullie waren er toch! Dus konden jullie ze aan doen’. Vandaag is het dinsdag. ‘Mag ik wat vragen?’ ‘Ja hoor kind, alles’. ‘Heeft u dan vanaf vrijdag uw sokken en bh aan?’ ‘Ja, want zelf krijg ik ze niet uit…’.

Als ze onder de warme straal zit durf ik verder te vragen: ‘Hoe doet u uw broek uit en aan als u naar bed gaat?’. Ze kijkt me met een speciaal lachje aan. ‘U gaat toch wel naar bed of slaapt u in de stoel?’. ‘Tuurlijk ga ik naar bed en hoe ik dat doe gaat je niks aan’. Uitdagend kijkt ze me aan en ik schiet in de lach.

‘Zal ik de kraan aanlaten als u ik help met insoppen of zal ik hem uitdraaien?’ ‘Uit, alsjeblieft. Elke druppel is een druppel en nu hebben we tenminste nog water’. In stilte sop ik haar zachtjes in met heerlijk geurende zeepsop. We zwijgen allebei. We dansen de dans van gedoucht worden en van de ‘sopdame’ zoals ze ons noemt.

Ineens kijkt ze me aan. ‘Ik heb ook niet zo’n verfdoos. Nooit gehad ook’. Glimlachend kijken we elkaar aan: ‘Bedoelt u dat u geen make-up gebruikt?’ vraag ik. ‘M’n hele leven niet en zal het nooit doen’ antwoord ze. Als ik haar voeten insop, voel ik haar naar me kijken: ‘Bent u net zo als ik? Gebruikt u ook geen verfdoos?’ Ze is diep teleurgesteld als ik haar vertel dat ik wel een beetje make-up op heb. ‘Dat had ik niet gedacht’ zegt ze. Lachend kijk ik haar aan, maar tref een strenge blik.

Na de douche mag ik haar droge huid niet insmeren met bodylotion, ze gebruikt geen deodorant, geen gezichtscrème. ‘Ik verspil zo min mogelijk’ zegt ze. ‘Alles kost geld en er wordt zoveel verspilt’. Met dat ze het zegt begrijp ik het. Ze verspilt ook geen zusters. Als ze haar sokken uit of aan kan laten zal ze ons niet ‘lastig’ vallen. Dat ‘lastig vallen’ is haar mening. Niet de mening van de zusters. Als ik al thuis ben vraag ik me nog af: ‘Is dit nou zorg vermijding of minimalisme?

 

17 september 2022

De zuster kan lachen

Het is even zoeken in het donker. Iets met boerderij, achteraf, vervallen, verwaarloosd, 2 mannen, alcoholisme, ingewikkelde zorgvraag, mantelzorger en cliënt. Als ik het erf oprij is het ‘stikdonker’. Er floept geen lamp aan, de maan laat het afweten en het is stil. Alleen een uil verstoort de stilte. Als ik uitstap en m’n telefoon aanklik, om de functie voor de zaklamp aan te klikken, voel ik iets tegen mijn been. Harig en een lik over mijn handen. Met moeite houd ik de schreeuw, die in mijn borstkast opwelt, binnen. Het liefst zou ik terug mijn auto instappen en wegscheuren.

Als de lamp van mijn telefoon wat licht verspreid zie ik een grote Duitse herder naast me. Zucht, iets met schrikken, nog niet zo lang geleden door een Duitse herder aangevallen zijn, veel bloed, pijn en angst razen door mijn hoofd. Op dit moment kijken twee trouwe ogen me aan. Als ik naar de voorkant van het huis loop, loopt ze als een schaduw naast me. Geen deur te bekennen. Het is te donker en mijn lampje te zwak om een deuropening te kunnen ontdekken. ‘Kan jij me de weg naar binnen wijzen?’ Alsof ze me begrijpt trippelt ze voor me uit en verdwijnt in een donkere nis.

‘Hallo’… Muziek, stilte, gevolgd door: ‘Waar heb je de zuster gelaten?’ ‘Mag ik hier naar binnen lopen?’ ‘Ja hoor’ is het antwoord, en vervolgens sta ik binnen. Tijd om te wennen aan het schemerige licht krijg ik niet. Ik kijk even rond en kijk mijn ogen uit, maar niet lang. Direct aan de slag. Een zieke cliënt. Chagrijnig van de alcohol, moe van het ziek zijn, uitgeput van niet werkende nieren en het slechte nieuws dat zich vandaag opstapelde. Een wond, zwachtels, hondenhaar, overal lege bierblikjes, een box met verbandmateriaal, vuil, keiharde muziek, een man en een heel erg zieke man is wat ik in een paar minuten kan verwerken. Of ik hier vandaan kom? ‘Nee, ik kom oorspronkelijk uit Barneveld’. Er wordt hard gelachen en gefloten: ‘Hoor je dat? Een Barneveldse kip op onze boerderij’. Op de vraag om iets anders te gaan zitten zodat ik mijn werk beter kan doen wordt ik uitgejouwd: ‘Doe is niet zo ongeduldig Barneveldse rotkip’. Te verbaast door de hele setting, zwijg ik. Ondertussen davert de muziek door. Nederlandstalig. Mantelzorger doet zijn best om te verbloemen dat er vanavond al veel alcohol genuttigd is. Maar de bloeddoorlopen ogen, bewegingen, opmerkingen en het gelach verbloemen het niet voor me. Ik ben op mijn hoede. Houd beide heren vanuit mijn ooghoeken in de gaten en verzorg een grote wond en verbind de zere benen. Controleer ongemerkt hoe de dialysekatheter eruit ziet, deze bungelt nogal los, maar ik zie niks bijzonders waarvoor ik met een collega zou moeten overleggen.

Het volgende nummer wordt aangekondigd. Cliënt zet het geluid nog een tandje harder. Mantelzorger schud zijn hoofd, benoemt dat cliënt beter naar het volgende nummer door kan klikken. Dat dit nummer echt ongepast is. Ondertussen klinkt de muziek:

‘Ik heb al jaren
Een kop zonder haren
Ik ben ze verloren
Heb ze afgeschoren.
Net als een magneetje
Meiden zeiden, Hoe heet je?
Wat doe je vanavond?
Ik wil je vanavond!…’

Zonder het te willen begin ik te lachen. Ik weet niet waar dit heen gaat en ik weet niet eens zeker of ik veilig ben. Maar de situatie is zo absurd dat ik begin te grijnzen. Als ik voel dat ik de lach niet meer tegen kan houden, laat ik hem opborrelen en gaan. Het ijs is gebroken. Cliënt kijkt me voor het eerst aan en grijnst uitgebreid terug. Mantelzorger leunt opgelucht achterover. ‘Ze kan er om lachen broer, ze wordt niet boos, laat maar aan staan’ ….

‘Cassiere’s, agentes
Van net achttien lente’s
Maar ook nonnen van tachtig
Die vinden het prachtig
Door kleintjes en grote
Word ik nagefloten
Ze willen maar één ding
Roepen maar één ding
(Één, twee, drie, vier)….’

Ik ben klaar met m’n werk. Als bij afspraak springen ze overeind. Beginnen te dansen. Dansend door het huis zien ze eruit als twee kwajongens. Het geluid gaat harder. Midden in het niks, in het donker, tussen alle chaos en vuil lijkt het hier even een bruine kroeg van vroeger. Ik ruim nog even de laatste dingen, die ik gebruikt heb, op. Als ik gedag zwaai en lachend naar buiten loop, wordt het volume nog wat harder gedraaid.

‘Jeeeeheehoooooo…’ is het laatste wat ik hoor als ik de auto instap. Verbaast, bezorgd, maar ook geamuseerd draai ik de weg op. Op naar huis. Op naar ‘die (beginnende en allerliefste) kale’.

 

18 juli 2022

Bezuinigingen

Eerlijk is eerlijk. Bezuinigen is niet leuk! Maar kan wel heel hard nodig zijn. Bij grote bedrijven maar ook in de huizen waar ik kom. Afgelopen winter kwam ik, ten gevolge van de hoge energiekosten, in huizen waar de verwarming uit stond en het flink koud was. Als eten, drinken, gas, energie en benzine zo duur worden dat je niet rond kan komen moet je wat doen of sterker nog dan moet je wat laten.

Het zijn de plekjes waar collega’s en ik wel eens wat lekkers brengen, een extra maaltijd neerzetten, of een halve krop andijvie die je zogenaamd zelf niet op krijgt afgeeft.

Maar wat ik ook doe is vertellen hoe je kan besparen. Opgevoed door ouders die in de oorlog zijn opgegroeid, en daardoor flink zuinig konden doen, werd ik bedolven onder leuzen als ‘zuinigheid met vlijt, bouwt huizen als kastelen’. Het is me aangeleerd zeg maar.

Ik vind het zo leuk als ik ergens kom en een tip om te bezuinigen, die ik gegeven heb, wordt opgevolgd. Bijvoorbeeld extra pastasaus of saus voor bij de rijst koken. Die extra saus kan je in verschillende porties invriezen. En als je dan morgen rijst eet, haal je vandaag vast je ingevroren bakje saus uit de vriezer en zet het in de koelkast: hierdoor hoeft de koelkast niet zo hard te werken en spaar je stroom uit. Of :

De tip van vandaag: Rijst koken op warme dagen: laat de snelkookrijst in ruim water 5 min koken. Neem daarna de pan mee naar buiten en zet in de zon. 25 min geduld en je hebt heerlijke rijst en een koel huis en geld bespaard. In de winter kan je de pan na 5 minuten koken in je bed zetten. Lekker onder het dekbed. Stap je ‘s avonds ook nog in een lekker warm bed. De tantes van mijn vader lieten de pan met rijst daar gerust 12 uur staan. Rijst met bruine suiker en boter aten we dan. Ik kan er nog van smullen! Of:

Als je warm water wil hebben en het duurt lang voor er warm water uit de kraan komt, zet een emmer onder de kraan. Met dat water kan je je wc weer doorspoelen. Heb je een regenton: vul je emmer maar met regenwater, in de herfst en winter, om je wc door te spoelen. Kook nooit meer water dan je werkelijk nodig hebt, dat spaart water en stroom uit.

Als we om ons heen kijken zijn er best wel wat dingen waar we op kunnen besparen. Besparingen waarmee we geld overhouden waardoor in de winter de kachel weer aan kan. Al is het maar een klein kacheltje in je kleine keuken, waar je een gezellig hoekje maakt. Zo knus!

Met temperaturen als vandaag (+35C) droom ik van koude winterdagen in een klein knus hoekje met m’n boek en een warme kop koffie. Maar ik ben op route door het mooie Zeeland. Het is warm, zonnig en de cliënten zijn blij me te zien. En als ik vanavond laat thuis kom? Dan neem ik een koude douche. Geld bespaard en het huis blijft koel. Tot zover de bezuinigingen van een zuster 👩🏻‍⚕️.

30 juni 2022

Ben je al meer geweest

‘Ben je al meer geweest?’ … het klinkt als.. ‘bi-je-ah-mi-he-wist??’… Als je dat laatste hardop zegt, hoor je hoe het klinkt. Ze vraagt het als ik binnenkom. Met een lach op mijn gezicht vertel ik dat ik al vaker ben geweest. ‘Tjonge, dat ik me dat toch niet kan herinneren’ zegt ze. De volgende minuut vraagt ze het weer. En 3 minuten later weer. 5 minuten later opnieuw. 8 minuten later klinkt dezelfde vraag. 11 minuten later vraagt ze vertwijfelt of ik al meer ben geweest. Afgewisseld met ‘het is vandaag donderdag hè?’ ‘23 juni toch?’. Met een lach blijf ik elke vraag, opnieuw en opnieuw en opnieuw, beantwoorden. Van binnen voel ik verdriet, om haar, maar uitwendig lach ik. ‘Tjonge, dat ik toch zo vergeetachtig ben he, zo’n goede baan gehad en nu dit’. Ze vertelt vaak uitgebreid over haar werk als verloskundige. Het zijn vaak prachtige verhalen, vind ik. Samen doen we nog een bakje koffie. Gulzig drinkt ze hem leeg. Ik doe voor de vorm mee. Doe net alsof ik een slokje neem van het halve kopje koffie, dat ik voor mezelf heb ingeschonken. De kopjes heeft ze afgewassen, maar de resten van afgelopen week zitten er nog aan. Als ik goed kijk zie ik de lippenstift van het laatste bezoek nog zitten. Dus deze koffie wordt alleen door mij gesnoven, de geur dan! Als we elkaar, glimlachend, aankijken zegt ze: ‘Tjonge, wat een mooie ogen heb je, zo mooi blauw’. Blozend knipper ik met mijn groene ogen en bedank haar voor dat lieve compliment. ‘Blauwer dan blauw als ze lacht’ schiet door mijn hoofd. Het liedje dat we zo vaak op de radio hoorden. Als ik het begin te neuriën zingt ze mee:

‘De blik in haar ogen
Verandert de kleur van mijn dag
‘T is niet te geloven
Van zwart als ze boos is
Tot blauwer dan blauw als ze lacht’.

Met een grote lach van binnen en van buiten trek ik even later de deur achter me dicht. Heb ik me daar toch even blauwe ogen als ik lach. Dat ik dit gevoel mag achterlaten, als zuster, maakt me dankbaar en blij.

Als ik een week later binnenstap, voorbereid op alle vragen, roept ze vanuit haar stoel: ‘Hee dat is een bekende stem, jij bent meer geweest’. En dat laatste klinkt als: ‘Jie-bi-mi-ewist’.

6 mei 2022

6 mei

Als ik binnenkom is het stil. Normaal gesproken wordt ik joviaal begroet als ik ‘goedemorgen’ roep terwijl ik de achterdeur achter me dichttrek. Stilte. Als ik om het hoekje de keuken inkijk zit hij met zijn hoofd gebogen. En het blijft stil. Ik schuif aan de keukentafel en zwijg… en wacht. Heel langzaam richt hij zijn hoofd op en kijkt me aan. Zie ik tranen? Ik weet het niet zeker. ‘De reden dat ik in gedachten zat zuster, is deze krant’. Over de tafel wordt me ‘De Oud Rotterdammer’ toegeschoven. Op de voorpagina zie ik een foto van de Sint Laurenskerk die gebombardeerd is en eronder een foto van de ravage na de bombardementen.

Over tafel kijken we elkaar aan. We blijven even stil. Het zijn de verhalen die ik van mijn ouders ken. Ook beide Rotterdammers.

‘Zuster, de plek waar de fotograaf stond, daar stonden mijn moeder en ik toen de Sint Laurens getroffen werd door de bommen. We zijn daar tegen de grond geslagen en hebben de hele middag, op die plek, tussen het puin en brandende stukken gelegen. Ik herinner me de geur nog en de angst. Uiteindelijk werden we s’ middags in een rij gezet om naar Het Kralingse Bos te lopen. Daar zouden we opgevangen worden. Maar daar zijn we nooit aangekomen. Mijn moeder stapte uit de rij, ik net 6 jaar, hield haar hand stevig vast. We gingen naar een adellijke familie, waar mijn tante werkte. Zwart van al het vuil en stof werden we daar opgevangen. Daar dacht ik aan terug zuster, het zijn momenten die ik nooit vergeet’. Ik weet niet wat te zeggen. Het is zichtbaar hoe groot deze herinnering, zoveel jaar later, nog is. We zwijgen.

De Rotterdamse humor, die ons beiden eigen is, helpt ons. ‘Vandaag, bij wijze van uitzondering, dan maar een keer warm douchen in plaats van koud?’ Hij begint te lachen. Zet de koffie maar vast aan, dan proosten we er straks op. Zo gezegd, zo gedaan. Na de warme douche hebben we ‘effe een bakkie gedaan’. Op z’n Rotterdams. Proost!

28 april 2022

Halve opvoeding

Als ik binnenkom zit ze voorover gebogen. Haar neus raakt bijna haar knieën. Ze wil niks en kan niks. Ineens weet ze niet meer hoe ze moet bewegen. Kan ze niet uitvoeren wat ze wil doen. Apraxie noemen we dat. Een zorgwekkende situatie als je zo oud bent en nog zo goed als het gaat zelfstandig wil wonen met manlief. Ze zijn bijna 70 jaar samen! ‘Het zit me niet lekker zuster’, zegt haar man. Om heel eerlijk te zijn: mij ook niet. Ik controleer haar functies: alles werkt zoals het lijkt te moeten en til haar haast naar de badkamer. Als ik haar help omkleden voor de nacht, werkt ze zoveel tegen als ze kan. Ze kan haast niks meer zeggen en eenmaal in bed blijft ze als een plank liggen. Mijn vermoeden is dat het een reactie op medicatie is.

Als ik de volgende avond binnen stap lijkt er een andere vrouw te zitten. Ze eet een ijsje en geniet er zichtbaar van. Vrolijk wandelt ze mee naar de badkamer en werkt volledig mee bij het omkleden voor de nacht. Ze kletst honderduit en zegt dingen die ze anders nooit zou zeggen. De afasie heeft plaats gemaakt voor een milde delier. Een bevestiging van mijn vermoeden dat het beeld door (afgebouwde) medicatie veroorzaakt wordt. Ze noemt me een akelige trut. Haar man moet vooral niet naar me luisteren en me maar wegsturen. Met een grapje kan ik haar afleiden waarna ze uit het niks zegt: ‘Je hebt maar een halve opvoeding gehad’. Verbaast kijk ik haar aan. ‘Wilt u de andere helft dan maar doen?’ vraag ik lachend. Terwijl ze op de wc zit en ik op mijn knieën voor haar zit, legt ze haar hand op mijn schouder. ‘Het gaat niet over jou kind, dat zei mijn stiefmoeder altijd tegen mij. Ze vond me zo mislukt. Ik moest altijd poetsen en deed het nooit goed. Vanmorgen vroeg was ik bij mijn zus aan het ramen zemen. En daar was ze ook, het kreng. Niks deed ik goed, op alles kreeg ik commentaar. Maar toen ik wegging waren de ramen streep loos schoon.’ ‘U heeft al een hele drukke dag gehad hoor ik, wat zal u lekker slapen zo?’ ‘Zo is dat, stop me maar lekker in bed, dan kan ik morgen de badkamer soppen. Weltrusten!’

 

18 maart 2022

Lief zijn

Als ik de familie aan het begin van mijn dienst bel krijg ik meneer aan de telefoon. We kennen elkaar niet en nadat ik me voorgesteld heb vraag ik of de familie vanavond nog mijn hulp nodig heeft. Ik heb gelezen dat het een slechte dag is geweest voor mevrouw, slecht nieuwsgesprek met de arts en dat mevrouw hard achteruit gaat. Meneer geeft aan het wel heel fijn te vinden als ik vanavond nog langskom.

Als ik, later op de avond, aanbel controleer ik nog even of ik wel bij het juiste huisnummer heb aangebeld. Als de deur open gaat wordt ik hartelijk verwelkomd: ‘Hi, who are you? Come in’. Verward vraag ik of ik bij de juiste familie ben. Meneer blijft mij in het Engels beantwoorden en hoe langer dit duurt hoe onzekerder ik me van binnen voel en ik besluit in het Nederlands te blijven communiceren. Uiteindelijk volgt er een antwoord in het Nederlands en vraag ik waar mevrouw is. Ik wordt naar de slaapkamer gebracht en een blik op mevrouw vertelt me dat het niet goed gaat. Ze is benauwd, hallucineert en is niet comfortabel. Als ik mevrouw vraag hoe het gaat steekt ze haar vinger naar haar man en zegt ze boos: ‘Jij moet je mond houden’. Ze draait zich naar mij toe en vertelt me dat haar man haar plaagt, haar in de steek laat en haar medicijnen niet geeft. Verbaal breekt de oorlog uit tussen dit echtpaar waar ik letterlijk tussenin sta. Het is een ware titanenstrijd die uitbreekt. Als het stil wordt zet ik samen met meneer de medicatie klaar, verzorg mevrouw, controleer haar functies en praat over alledaagse dingetjes met haar. Ineens stelt ze de vraag: ‘Zal ik stikken zuster? Ben daar zo bang voor’. Gelukkig mag en kan ik haar geruststellen. Stikken en dat bewust meemaken gebeurt niet zo vaak. Ook is het niet te verwachten bij het ziektebeeld wat mevrouw heeft. De natuur is mild las ik ooit in een medisch vakblad; ons lichaam is zo gemaakt dat als we onze laatste dagen beleven we niet meer goed drinken en eten waardoor we in een soort sur-realisme komen. Ook wel een delier genoemd. Ze laat zich geruststellen. Deze geruststelling geeft zichtbaar meer lucht op dit moment, terwijl 1 long al uitgevallen is. De rust lijkt teruggekeerd. Ik mag uitspreken dat ik het echtpaar nog liefdevolle dagen samen toewens. Dat deze dagen ertoe doen. Het zal de laatste herinnering zijn, aan elkaar, aan samen. Totaal onverwachts steekt ze haar vingen opnieuw naar meneer: ‘Hoor je dat? je moet lief voor me zijn van de zuster’. Glimlachend buig ik over haar heen en wijs naar haar: ‘En u moet lief zijn voor uw man, van de zuster!’ Ondanks zichzelf moet ze lachen en zo nemen we afscheid.

Bij de deur praat ik nog even met meneer. Hij is halfzijdig verlamd, doof en moe. Moe van mantelzorgen. Moe van de angst om zijn lieve vrouw de komende dagen te gaan verliezen. Murw. ’s Nachts maakt ze hem wakker, zet de televisie aan en praat honderduit. ‘Zuster vind u het gek dat ik soms mijn geduld verlies, dat ik soms een paar uur boven ga slapen, zodat ik haar niet hoor?’ Ik begrijp het, maar spreek ook mijn zorg uit dat zijn vrouw in deze toestand niet alleen mag en kan zijn. Omdat ze 24 uur hulp nodig heeft. Als ik nachtzorg voorstel wijst meneer dat van de hand. We komen al meer dan genoeg. Ik kan niet meer doen op dit moment en met een onvoldaan gevoel rij ik de straat uit.

Een paar dagen later hoor ik dat mevrouw rustig is overleden. Ze is niet gestikt. Als ik me bewust wordt van een diepe zucht die opborrelt, voel ik hoe dankbaar ik daarvoor ben.

18 februari 2022

Als het 92 jaar duurt…

Het is lang geleden dat ik bij haar binnenstapte. Ze begroet me nog net zo enthousiast, maar ik weet dat ze geen idee heeft wie ik ben. Als we in de zithoek tegenover elkaar zitten zie ik dat alles nog bij het ‘oude’ is gebleven. Maar als ik beter naar haar kijk zie ik dat ze afgevallen is. De oven staat uit, er is geen lekkage, de verwarming brand, alles lijkt in orde. ‘Heeft u warm gegeten?’ vraag ik. Ze moet even nadenken. ‘Ja zeker wel, anders had ik nu toch wel honger gehad?’. ‘Wat heeft u gegeten?’ ‘Ja gek he, dat weet ik dus niet meer, maar ik heb ook niet zo’n zin in eten, ik maak er niet zo’n punt van’. Zwijgend kijken we naar buiten, naar de oude boom, bij de vijver, het is nog steeds een beeldschoon tafereel. Vanuit het niks zegt ze: ‘Maar ik drink wel veel’. Stilte. Voorzichtig kijk ik haar aan. ‘Ja, thee, koffie, fris en oh ja rond borreluur zomaar een paar glazen wijn, maar dat kan je amper als vochtintake beschouwen’. De drie lege flessen wijn en de reeds geopende 4e fles lijken me aan te kijken en te fluisteren: ‘Ze zit te liegen dat ze barst’. Ik kan er niks aan doen dat er een glimlach over mijn gezicht glijdt, net als ze naar me kijkt. Ze kijkt me nog beter aan en schiet in de lach. ‘Nou ja, kan het schelen’, zegt ze met dubbele tong. ‘Er was hier van de week iemand die vertelde dat ik 92 jaar ben. Geloof jij dat? Kan je dat niet even opzoeken in dat apparaatje van je?’ Ik kan het haast niet geloven. Al de jaren dat ik bij haar kom heb ik haar zeker 15 jaar jonger geschat. Samen kijken we in haar dossier. Er staat dat ze geboren is in 1930. Vol verbazing kijkt ze me aan. ‘Verrek, dan klopt het toch. Vanmorgen heb ik nog in de spiegel gekeken en dacht, zo oud zie ik er nog helemaal niet uit. Maar ja hoe zien mensen er eigenlijk uit die 92 zijn?! Ik heb nog niet eens wit haar, toch?’ Terwijl ze met haar handen door haar kort en hip geknipte haar glijd begint ze te lachen. ‘Oh ja, m’n haar is hartstikke wit, ben vorig jaar gestopt met m’n haar verven en m’n nagels lakken’. Ik herinner het me nog als de dag van gisteren. Dan deed ze de deur open, op hoge hakken, nagels knalrood gelakt, mooie make-up op en háár haar prachtig gestyled. Terwijl ik daar aan terug denk zegt ze: ‘Ja gek he, ineens had ik er geen zin in meer in. Dat gedoe, kijk eens hoe leuk ik ben, hoe jong ik ben. De werkelijkheid is dat ik een ouwe taart ben’. Ze zinkt in de bank. In gedachten. De eenzaamheid rond haar heen is tastbaar. De flessen wijn zijn de stille getuigen. Haar gulle lach maskeert de pijn die ze draagt. Ooit was ze hoofdverpleegkundige, één van de eigenwijste soort. Ze droomde en fantaseerde. Ze was vrouw van, en wat was ze trots op hem. Het leven veranderde toen haar grote liefde overleed. Ze was moeder van 3 kinderen. Als ik vraag hoe het met ze gaat antwoordt ze lachend: ‘Geen idee’. Ooit reed ze auto, nu niet meer. Zo dronken als ze vaak is, zou ze een gevaar op de weg zijn. ‘Kan je het je voorstellen, dat die rotkinderen m’n auto afgepakt hebben?’. Nu is ze afhankelijk van een ‘kennis’ die wekelijks met haar de boodschappen doet. Ze is dankbaar, maar vind het verschrikkelijk om aan huis gekluisterd te zijn. Gelukkig weet ze ook de mooie dingen te benoemen. Haar eigen huis, dat ze kan ‘rommelen’ in haar prachtige tuin, de mooie bos tulpen op tafel. Ze zijn prachtig, baby-zacht-roze. Gehad van een andere ‘kennis’. En dan is daar ook nog de snorrende kat, op de leuning van de bank. Langzaam loopt hij naar haar toe, kroelt langs haar arm. Ik zie haar glimlach, haar hand die kat’s rug aait. Heel even mag ik haar echt zien, even komt ze naar buiten. Achter al die rimpels, al die glazen wijn, pijn, eenzaamheid en hardheid woont een hele lieve zachte vrouw. Als onze ogen elkaar ontmoeten, glimlachen we naar elkaar. Helaas is het tijd om te gaan. Als ik m’n jas aandoe en naar de voordeur loop zegt ze met haar gulle lach: ‘See you later…..’ ……..’Alligator’ antwoord ik lachend. Als ik de deur achter me dicht trek vraag ik me af hoe vaak we dit grapje al gemaakt hebben en hoe vaak we het nog mogen maken.

3 juli 2021

Rouw

Al vaak kwam ik tijdens mijn werk aan een sterfbed. Luisterde ik naar de verhalen over een lang of te kort leven. Hoorde de spijt aan van dingen die niet gezegd of gedaan waren. Sprak ik met zonen en dochters over de huidige zorg voor vader of moeder. Zorgden we samen voor man of vrouw. Luisterde ik naar verhalen, woorden over jeugd of huwelijk. Zag ik verschillende emoties voorbijkomen, waaronder verdriet of boosheid, welke het meest zichtbaar zijn. Soms was er zoveel pijn en verdriet dat we enkel stil bij elkaar zaten. Dan mocht ik even rust en stilte brengen.

Vorige week overleed mijn moeder. Ze had een relatief kort sterfbed en ik mocht bij haar sterven zijn. Het waren ‘mooie en kostbare’ dagen zoals dat heet. Ik ben trots hoe we als gezin deze dagen samen elkaar geholpen hebben. Het appartement in het verpleeghuis moest binnen een week leeg, er moest een begrafenis geregeld worden, zorgen voor mijn vader, zorgen voor elkaar. Keuzes en beslissingen. Het was een hectische week. Gelukkig is alles, meer dan goed, goed gekomen.

Het moment, vaak vlak na een overlijden, dat ik in mijn werk afscheid neem van de familie begint de drukte kwam ik achter. Ik weet nu echt hoe het voelt. Ik zag het in jullie ogen, in jullie tranen maar weet nu uit ervaring hoe het is. Rouw. Moeheid. Verdriet. Spijt. Dankbaarheid. En nog veel meer. Teveel emoties om op dat moment te kunnen bevatten.

Wat was en ben ik de zusters in het verpleeghuis dankbaar. Voor hoe ze voor mijn moeder en ons klaarstonden. Dat ze er waren. Soms zonder iets te zeggen. Even een hand op een schouder. Een glimlach. Raad en daad zoals dat heet. Want ondanks dat het ook mijn werk is, vond ik een heleboel dingen nu niet zo vanzelfsprekend. Wist ik het even niet of kon ik een keuze niet maken. Gewoon, omdat ik nu de dochter in plaats van de zuster was.

Vandaag ben ik weer begonnen met mijn werk. Vanmorgen vroeg ging ik op weg naar mijn 1e cliënt. In een oude boerderij in het groen en niks anders dan gras, bomen en struiken. ‘Kind, wat is dat lang geleden’ gevolgd door een condoleance. In het volgende huis klonk het in het Frans: ‘Chéri, condoléances pour le décès de ta mère’. We dronken samen koffie. Iets wat we anders nooit samen doen ‘s ochtends. Zij aan het ‘petit déjeuner’ en ik aan de zwarte koffie. Waardevolle momenten. Vandaag mag ik de tijd nemen. In de huizen waar ik al jaren ‘zuster aan huis’ ben ontvang ik vandaag warme woorden. Lieve gebaren. De lieve groeten voor mijn familie, voor mijn vader en in het Frans voor mijn ‘mon père’.

Als ik bij het derde adres van mijn route kom, staat een familie herten mij op te wachten. Ze bleven rustig staan. Ik was al in stevige pas naar ze onderweg, voordat ik ze in de gaten kreeg. Gisteren kon ik me nog niet voorstellen hoe ik vandaag van dochter om zou moeten schakelen naar zuster. Het zijn de hartelijke woorden, lieve gebaren en mooie herten die me helpen. Vandaag mag ik dochter en zuster tegelijk zijn. Het is een dag met een gouden randje. Dank jullie wel!

31 mei 2021

Kostelijk wuuf

Als ik binnenstap weet ik direct dat ik bij een typische Zeeuwse binnenstap. Dat zie je en dat hoor je. Je ruikt het gewoon. Heerlijk, gezellig, warm en welkom. Ze zit pal naast de achterdeur op me te wachten. Het oliekacheltje staat zo dat ze het heerlijk warm heeft en ik er niet in kan.

Tegelijkertijd heeft ze smetvrees. Over mijn schoenen moet ik slofjes aan. Als ik vraag of ik naar de wc mag vraagt ze of ik wel schoon ben en de krikke (deurkruk) niet met een natte hand vastpak. Natuurlijk doe ik dat niet!

Ze zit onder de eczeem plekken en ik kom om deze te behandelen. Ze heeft ontzettend veel jeuk en last hiervan. We zijn er een poosje flink zoet mee. En deze poos gebruiken we om lekker te kletsen. Over van alles en nog wat. Ondertussen wijst ze alle plekken aan.

Als we klaar zijn en ik met m’n jas aan sta vertelt ze dat ze zaterdag onder de douche gaat. Net als vroeger. Het heeft geen zin om vlak voor het douchen de plekken te behandelen. Tot zondag zeg ik. Maar dan kan ik nog niet gaan, want ze vertelt dat ze dan naar de kerkdienst luistert en die is pas om kwart over elf afgelopen. Ik beloof haar m’n best te doen om daarna te komen. Maar het geeft niet als ik tijdens de dienst kom zegt ze. Dan kan ik even meeluisteren, naar wat de dominee zegt, legt ze uit.

Maandag maakt de tijd dat ik kom niks uit want dan gaat ze niet douchen en luistert ze niet naar de kerkdienst. Hoe laat kom je dan zegt ze? Dat weet ik nog niet, vertel ik haar, want ik kan dat nog niet zien in m’n planning. Nou dat hoort ze dan zondag wel van me, want dat is vroeg genoeg.

Ondertussen sta ik met m’n jas aan en sjaal om naast hèt oliekacheltje. Ik begin haast te smelten van de warmte. Zweetdruppeltjes prikken onder mijn mondkapje en in mijn nek. Zo warm heb ik het. Maar ik kan nog niet gaan. Hoe lang zullen die plekken blijven zitten vraagt ze? Ik zal er toch niet nog een half jaar mee zitten? Ik vertel haar dat ik daar niks van weet. Dat ik niet in de toekomst kan kijken. Maar wat denk je vraagt ze? Ik denk niks, want ik weet het echt niet antwoord ik. Ik ga daar niks over zeggen, want ik weet niet of het dan klopt. Eindelijk mag ik gaan. Poeh, ik was bijna gesmolten. ‘Je bent een kostelijk wuuf’ zegt ze lachend, als ik naar buiten loop. Ik denk dat ze bedoelt: ’Recht voor haar raap’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

19 mei 2021

Port

Als ik aanbel doet ze niet open… Na 2 keer bellen besluit ik, nat van de stromende regen, met de zorg sleutel naar binnen te gaan. Als ik binnenkom en ‘goedemorgen’ roep antwoord ze niet. Ze ligt op de houten vloer in de woonkamer. Een kussentje onder haar hoofd, alleen haar bh aan, een natte broek (van de urine die ze heeft laten lopen) en 1 schoen. Het polsbandje met de alarmknop ligt naast haar, maar ze heeft er niet op gedrukt. De vloer is spekglad van de urine en ik glij bijna naast haar de vloer op, maar kan nog net op tijd een raar huppeltje maken om te blijven staan. De mok waar de Port in zat staat naast haar… leeg…. een laatste restje ligt op het bord wat daar weer naast staat. Als ze me ziet lichten haar ogen op. Ze rilt en ziet er klam uit. Ze kan amper praten, door de kou, de droge mond en de kater. Langzaam kan ze op haar knieën komen zitten en kan ik haar op een stoel zetten.

Als ik haar een glas water aangeef drinkt ze dit in 1 teug leeg. Ze kijkt me aan… ‘Ik ben gisteravond gevallen en kon niet overeind komen’ zegt ze. ‘Ik was zo eenzaam’. Zonder het uit te spreken denken we allebei aan dezelfde historie: Een gelukkig huwelijk, kinderloos, tot verdriet van beiden. Beiden hoog opgeleid en beiden een goede indrukwekkende baan. Haar man is al jaren geleden overleden. Toen hij ziek werd konden ze dat deel van het leven niet verkroppen en kwam de drank door de voordeur binnen en glipte het geluk en de liefde door de achterdeur weg. Ze raakten in hun mooie sjieke huis aan lager wal. Collega’s konden in die tijd alleen samen met de politie naar binnen. Aan deze historie denken we beiden terwijl we elkaar stilzwijgend aankijken. ‘Is er iets in je hoofd gebeurd of heb je gisteravond veel gedronken?’ vraag ik. ‘Dat laatste’ zegt ze.

Ze kan komen staan. ‘Ik ben helemaal nat en koud’ zegt ze. ‘Zal ik je onder de warme douche schoonspoelen en lekker schoon soppen?’ vraag ik. Dat wil ze wel. Als ik klaar ben met de vloer droog maken en boven kom ligt ze in bed. ‘Kom, we gaan douchen!’ Misselijk en draaierig komt ze mee naar de douche. Heerlijk vindt ze het. Ze geniet van het warme water op haar lichaam. Haar ogen spieden mijn gezicht af. Op zoek naar wat ik denk. Ze ziet vriendelijke ogen boven mijn mondkapje. Ik voel alleen maar deernis en hoop dat het ons allemaal nooit zo zal vergaan in ons leven. Als ze afgedroogd is wil ze terug in bed, maar ze is nog niet van me af. De custard vla van gisteravond en de pillen van vanochtend ‘voer’ ik haar als ontbijt. Heerlijk om zoveel suiker te eten als je een kater hebt en het zo koud hebt. Brandstof voor het lichaam om op te knappen en op te warmen. Met een diepe dankbare zucht gaat ze weer liggen. ‘Dank je wel lieverd, wat fijn dat jij er was!’ Zonder iets te zeggen kijken we elkaar aan. Ze zal vanavond weer Port drinken. Al was het maar om de reden van deze toestand te vergeten. Want die reden is nog steeds geldig.

Langzaam loop ik naar beneden. Ik moet de eerste contactpersoon bellen. Als hij opneemt hoor ik eerst een zucht: ‘Ze is al jaren ons zorgenkind’ zegt hij ‘hoewel ze al flink op leeftijd is, dank je wel dat je het vertelt’. Even blijf ik zitten in de gezellige woonkamer. Ik kijk rond naar de mooie herinneringen en sluit voor even mn ogen. Dan schrijf ik het rapport. Op naar de volgende cliënt. Zachtjes trek ik de deur dicht. ‘Tot de volgende keer’.

 

4 april 2021

‘Jesteś zły?’ Schreeuwt hij. ‘Jesteś zły?’ Schreeuwt zij terug… Ik sta er beduust naast. Weet even niet wat te doen. Ze schreeuwen tegen elkaar alsof ik er niet bij ben. De gebaren en mimiek van dit echtpaar spreken boekdelen. Non-verbaal wordt er meer uitgesproken dat wat ze elkaar in het Pools toesnauwen. Eerlijk is eerlijk… als ze het even later in het Nederlands herhalen: ‘Ben je boos?’ klinkt het minder erg dan in het Pools. Maar ze schreeuwen allebei: ‘Ja, ik is boos!’.

Wellicht zou ik ook boos zijn. Horen dat de kanker in je hoofd op zoveel plekken zit dat het niet meer goed kan komen, is … tja zacht gezegd vreselijk. De huisarts stelt een hospice voor maar meneer heeft beter worden in zijn agenda staan. En deze twee uitersten botsen. De huisarts vertrekt net als ik binnenkom. Hij kijkt me met een veel betekende blik aan en ik begrijp zonder woorden wat hij bedoelt.

Als ik, even later vraag, wat de huisarts gezegd heeft vertelt meneer dat hij beter wordt. De plekken in zijn hoofd zullen verdwijnen en hij zal weer kunnen gaan werken. Hij loopt dagelijks 2 uur buiten. Hij moet sterker worden door te trainen. En hij gaat de trap op en af, kijk maar, hij loopt de trap op en draait zich om om weer naar beneden te komen. Ik blijf zitten… maar sta op scherp. Hij wankelt naar beneden. Zijn vrouw houdt hem vast. Iets wat hem woedend maakt: ‘Zij behandelt mij als een klein kind!’

‘Wellicht niet als een klein kind maar wel als een patiënt. Kan het zijn dat uw vrouw bezorgd om u is en dat dit ‘Ik hou van jou’ betekent’ vraag ik? Hij kijkt me sprakeloos aan. ‘Goed, ik ben zelf wezen douchen, jij hebt gezien ik zelf de trap op ja?! Volgende keer jij kom, ik zelf douchen en jij praten’. Nu ben ik degene die sprakeloos is. Naast het ontkennen van ziek zijn is dit heel duidelijk bedoeld om zorg te vermijden. Achter hem staat zijn over vermoeide vrouw. Tranen in haar ogen. ‘Er is geen gesprek mogelijk vertelt ze. We kunnen alleen praten over een toekomst waarin hij beter wordt. Niet over zijn ziek zijn’. Ze kijkt me wanhopig aan.

Ik doe wat ik op dat moment kan doen: luisteren. Vooral naar wat er niet gezegd wordt. Non-verbaal wordt er geschreeuwd van frustratie en boosheid. Verbaal klinkt het optimisme van hem en de machteloosheid van haar. Er is veel te luisteren, maar ik hoor geen acceptatie. Hoe onmogelijk ook, op dit moment.

Ga er maar aanstaan, aan zo’n boodschap. De één gaat vechten, de ander komt tot stilstand. Hier wordt duidelijk gevochten. Helaas ook tegen elkaar, omdat ze elkaar niet begrijpen. En wat begrijp ik dat!

Als ik buiten kom, adem ik diep in en blaas uit. Het voelt als tekort en te weinig wat ik nu deed en kan betekenen. In de auto bel ik mijn collega. Zij is wijkverpleegkundige van dit gebied. Even mijn verhaal doen. Horen wat ik anders had kunnen doen. Maar we kunnen niks doen nu. We moeten wachten tot meneer tot acceptatie komt of zo achteruit gaat dat hij onze zorg wel moet accepteren. Het is fijn om als collega’s even te overleggen. Om het machteloze gevoel te kunnen delen. Maar er is ook een beetje blijdschap: we mogen binnen komen. We mogen er zijn. We mogen iets doen. En dat ‘iets’ is wellicht meer dan we zelf doorhebben. Er zijn ook heel veel schrijnende situaties waar we niet binnen mogen komen. Waar de zorg geweigerd wordt. Waar we vaak ook niks van weten.

Als ik later naar huis rij denk ik: ook dit is weer een reden om te genieten van elke dag die we krijgen. Genieten van alles wat we hebben en liefhebben wie we hebben. Er kan zomaar een boodschap komen die we niet kunnen accepteren. Die moeite kost om toe te laten. Maar op een dag vinden we ook dan weer de aanvaarding. Hoop ik. Dat geld ook voor deze meneer, ooit. Het getuigt van respectvolle zorg als we mensen hun eigen weg en tijd mogen laten nemen. Dat we zorg op maat bieden. En op dit moment is dit een luisterend oor en begrip, zonder oordeel. Tegen de tijd dat ik thuiskom voel ik me ongelofelijk dankbaar. Voor alles! Opnieuw besef ik dat dat ‘alles’ niet gewoon is.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

23 maart 2021

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dement

Als ik haar begroet knijpt altijd de paniek in mijn keel, trekt mijn hart samen, krijgen m’n longen geen lucht meer. Hetzelfde ervaart zij. Maar dan nog erger. Haar paniek roept paniek in mij op. Want ze weet niet wie ik ben, ze weet niet welke dag het is of hoe laat. Ze weet niet of ze weg moet of dat ze moet blijven. Ze weet niet of ze wat vergeten is, waarschijnlijk wel want dat is meestal zo. Ze voelt zich onveilig en verloren. Ze is in niemandsland. Als ik binnenkom ligt ze diep te slapen. Als ik haar zachtjes aanraak begint de paniek. Ze begint te hyperventileren en vraagt: ‘Wat moet ik nu? Ik hoef toch niet te eten hè?!’.

Als de paniek een beetje afzakt en we samen naast elkaar zitten en ik haar hand zachtjes vasthoud kijkt ze me aan en zegt: ‘Ik ben zo bang, ik weet niet of ik weg moet, ik ben zo bang dat ik weg ga en niet meer weet hoe ik hier terug kom. Wat moet ik nu?’

Stilletjes zitten we even naast elkaar. Eten wil ze niet. Haar lichaam is oud. Haar geheugen kent vele gaten. Ze weet niks meer. Dat is het enige wat ze wel weet. ‘Het is zo erg om alles te vergeten, ik wordt er zo bang door’. Mijn keel voelt dik als ik haar zo in paniek zie. Samen eten we een pannenkoek. Met roomboter en kraaksuiker(kristalsuiker). Ze smult er van. Schrokt het naar binnen en drinkt in 1 teug de warme melk op. ‘Mag ik nu alsjeblieft weer naar bed? Ik wil zo graag slapen. Dan weet ik zeker dat ik niet weg loop. Als er 1 ding is wat ik nog goed kan, dan is het slapen’.

Ik help haar omkleden voor de nacht. Ze zal ruim 12 uur in diepe slaap zijn. Dromen over vroeger, hoop ik. Mooie dromen, hoop ik.

Er is 1 ding dat ze nooit vergeet. Altijd als ik wegga zegt ze hetzelfde. Als ze voelt dat mijn hand loslaat, als ze bijna in slaap zakt. Als ze me in de gang nakijkt en ik de deur uit loop. Als ik gedag zeg om even later terug te komen. Het-maakt-niet-uit-als-ik-weg-ga. Ze zal het nooit vergeten. Zo ook vanavond niet. Als ik m’n jas aantrek zegt ze het en kijk me aan: ‘I love you!’ Ze weet niet wie ik ben. Maar ze weet dat ze me kent. Ze weet dat ik voor haar zorg. Het meeste weet ze niet, maar dit weet ze wel. Ik voel dat ze het meent. Niet alleen tegen mij, ook tegen mijn collega’s en haar zoons zegt ze dit. Maar wat zij niet weet is, dat ze het al meer dan 100 keer tegen mij gezegd heeft. En dat is 100 keer meer dan dat mijn moeder dit tegen mij zei. Vanavond zeg ik het voor het eerst terug. Ik draai me om, zodat ze de traan die over mijn wang glijd niet kan zien: ‘I love you too’ fluister ik. Al is het alleen maar omdat u me dit kado-van-3-woorden geeft, elke keer als ik u zie, maar nog meer om wie u bent!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

15 maart 2021

Alcoholist

Ze heeft een aanstekelijke lach. Een idylle van een huis. Letterlijk een idylle. Het dak lekt regelmatig, de verwarming valt te vaak uit en regelmatig blust ze een brandje. Maar mooi is het. Vrijstaand, in het groen. Met prachtige grote oude bomen eromheen. Een prachtige vijver. Die er werkelijk heel mooi uitziet. Als ik ‘s avonds bij haar kom doet ze vaak de buiten verlichting aan en turen we samen naar de mooie tuin en vijver.

Nu staat ze tegenover me en schreeuwt: ‘Dat is een hele grote leugen, dat heb je van iemand anders gehoord’. Het volgt op haar vraag wat ik eigenlijk kom doen. Terwijl ik nadacht over het antwoord; zeggen dat ik kwam kijken of ze geen brandje aan het stichten was met plastic bakjes in de oven, of haar huis nog warm en droog was, of ze niet laveloos ergens in de tuin lag wilde ik niet, zei ze: ‘Ik blijf hier m’n leven lang wonen!’

Ik knipper met m’n ogen bij deze opmerking terwijl ik aanschouw hoe fragiel de situatie is. Haar dochters hebben haar auto ‘afgepakt’. Totaal onterecht vind ze, nu is ze afhankelijk van derden om haar boodschappen te doen. Terwijl ze zo hecht aan haar vrijheid. Zij knippert een lampje aan en vraagt me: ‘Ik mag hier toch wel blijven wonen?’. Haar onzekerheid valt me op en ik begrijp deze. We treffen haar regelmatig dronken aan, terwijl er in de oven een brandje uitslaat, er iets overstroomd of ze de open haard tot het plafond heeft opgestookt. Voorzichtig antwoord ik dat goed voor jezelf zorgen de basis is van heel veel goede voornemens en wensen. ‘Wat dan?’ Vraagt ze naar de bekende weg. ‘Gezond eten en drinken’ antwoord ik. Ze wordt rood, neemt een hap adem en brult: ‘Dat is 1 grote leugen, ik drink nooit teveel. Kijk maar om je heen dan kan je m’n dochters melden dat er geen druppel alcohol te zien was. Hoe weet je eigenlijk dat ik teveel drink? Nou?’

Oef, wat een lastige situatie is dit. Rustig blijven zegt mijn hart, eerlijk blijven zegt mijn hoofd. Mijn herinnering gaat terug naar een zomeravond. Ik vond haar in haar mooie tuin. 2 lege flessen witte wijn en de derde half leeg zijn de stille getuigen van haar eenzaamheid. ‘Wil je ook een wijntje?’ vroeg ze toen ik aan de andere kant van de tafel ging zitten en de heerlijke bos lucht opsnoof. We hebben samen gegrinnikt dat dat geen goed idee zou zijn. Die avond op die idyllische plek heb ik geluisterd. Geluisterd en geluisterd. Gehoord en gezien wat ze niet zei. Geluisterd naar haar eenzaamheid, de ondragelijke stilte, de spijt van gedane zaken die geen keer nemen. Ze vertelde hoe ze ‘s middags al begonnen was met drinken. Dat als alles gebeurt is en ze alleen in de tuin zit het zo eenzaam is. Hoe lekker het eerste wijntje smaakte. En de tweede ook en de rest herinnert ze niet meer.

En nu staan we hier. Ze is furieus. Ik kies voor de waarheid: ‘Dat heeft u me vertelt’. Ze ziet haast purper. ‘Dat lieg je’ brult ze met dubbelslaande tong. Langzaam ga ik zitten. Van onder de bank pak ik de lege flessen en de koffiemok waaruit ze de wijn drinkt. ‘Vind u het goed dat ik de lege flessen zo in de glascontainer gooi terwijl het avondeten warm wordt?’ Ze gaat ook zitten, weggedoken, in haar stoel. Zachtjes zegt ze: ‘Graag, want ik heb zo’n honger en ik heb het zo koud’. Ik ruim de overblijfselen van haar drink-middag op. Warm een kant-en-klaar maaltijd op in de magnetron. Alsof er niks gebeurt is vraagt ze: ‘Vind jè m’n vijver niet mooi?! Ik wordt er zo blij van’. Terwijl ze haar maaltijd opeet turen we samen naar de verlichte vijver. De prachtige grote boom ernaast is idyllisch verlicht. Ik voel respect voor haar doorzettingsvermogen. Het huis is opgeruimd, de tuin en vijver onderhoud ze zelf met hulp van een ‘mannetje’. Als je niet beter weet denk je dat hier een heel gelukkige vrouw woont, op leeftijd. Ze lacht gul naar me: ‘Ik heb heerlijk gegeten. Drink je een wijntje met me mee?’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4 maart 2021

Kwetsbaar

Al een paar dagen borrelt er een idee in mijn hoofd voor een blog over dit thema. Maar jongens, wat is dat kwetsbaar! Voel jij je wel eens kwetsbaar? Ik heel vaak. Als ik een blog heb gepubliceerd bijvoorbeeld. Dan staat het letterlijk zwart op wit. Wat is het dan fijn als een collega zegt: ‘Joh, wat lees ik jouw blogs graag, wat schrijf je goed!’. Juist zij weten hoe het is. Heerlijk om dan samen te spreken over ons mooie vak!

Als ik kwetsbaarheid in een ander zie, ontroert me dit altijd. Het staat iemand zo mooi, zo oprecht en zo puur! Tegelijkertijd is het iets wat niet ‘hoort’ in onze maatschappij. We moeten sterk zijn, professioneel overkomen en het allemaal weten. Dit gevoel kan versterkt worden als je ‘afgerekend’ wordt als je iets ‘fout’ doet. Maar wat is ‘fout’ eigenlijk? Soms is dat al als je iets anders doet dan een ander gedaan zou hebben. Als iemand over je oordeelt, zonder te vragen naar jouw versie van het verhaal, kan je je veroordeelt voelen. Het vraagt moed en kwetsbaarheid om dan het gesprek aan te gaan, met diegene. Kwetsbaarheid is een kracht om in alle situaties jezelf te blijven. Dat je durft te erkennen dat je niet perfect bent, dat jè fouten mag maken. Voorwaarde is dat je wil leren en het de volgende keer beter wil doen. Kwetsbaarheid is dat je durft te zeggen waar je onzeker over bent. Dat je je gevoelens durft te tonen en laat zien wat iets met je doet. Kwetsbaarheid is dat je vragen durft te stellen, ook als dat niet makkelijk is. Kwetsbaarheid is je niet groter voor doen dan je bent, maar zijn wie je bent. Niet worden wat ‘men’ of ‘jij’ van je(zelf) verwacht, maar zijn WIE je bent. Met al je mooie en minder mooie kanten ben je een geheel en zijn we WIE we zijn. En als we goed kijken, zien we hoe mooi dat is.

Ik voel me soms ook kwetsbaar in mijn werk. Kwetsbaar als iets me raakt. Kwetsbaar als er een traan over mijn wang glijdt. Kwetsbaar als ik iets niet weet. Kwetsbaar omdat iemand misschien iets van me vindt. Kwetsbaar als ik me afvraag: ‘Ben ik niks vergeten?’ Kwetsbaar als ik me afvraag: ‘Durft mijn collega kwetsbaar te zijn en me feedback te geven? Het liefst de positieve feedback ;), maar juist ook de negatieve feedback om van te leren?’ Feedback geven vraagt kwetsbaarheid van de gever en ontvanger. Kwetsbaar als ik voor het eerst bij een nieuwe cliënt kom. En hoe kwetsbaar is een cliënt, die afhankelijk is van jou of mij als zorgprofessional?! Als ik daarbij stil sta, voel ik een groot respect voor al onze cliënten!

Afgelopen week ging ik naar een nieuwe cliënt. Hij was net weer thuis na een revalidatieperiode. Ik mocht hem helpen om naar bed te gaan. Deze man moet beide benen missen en draagt twee been protheses. Hoe kwetsbaar is het, als je je benen moet missen! Als je aan iemand die je niet kent moet laten zien waar je benen eindigen en de protheses beginnen. Ik was er een beetje ‘zenuwachtig’ van. Ik ging letterlijk iemand zijn benen ‘uitdoen’.

Het is allemaal goed gekomen die avond. Meneer is zonder zijn protheses in bed beland. Hij heeft me vertelt hoe ik het moest doen: ‘Je moet dat knopje indrukken’. En toen ik buiten stond dacht ik: ‘Heb ik me daar nou zo druk om gemaakt?’. De volgende avond kom ik opnieuw bij deze man. Als ik binnenkom zegt hij: ‘Kind, je was gisteravond een beetje zenuwachtig hè? Dat was helemaal niet nodig!’. We glimlachen naar elkaar en ik antwoordt dat dit inderdaad zo was. Dat ik het best wel een ding vond om een man zijn beide benen ‘uit te doen’. Ik vertel niet hoe kwetsbaar ik me voelde, zenuwachtig is een prima vertaling voor dit moment, en me afvroeg of ik het wel goed zou doen. Ik realiseer me hoe kwetsbaar hij is op deze momenten en ik ervaar dit moment als kwetsbaar. Als ik 20 jaar jonger was geweest had ik gezegd dat ik zeker niet ‘zenuwachtig’ was. Dat was veel te kwetsbaar geweest. Maar nu mag ik kwetsbaar zijn van mezelf. Als ik deze tweede avond weg ga pakt hij mijn hand. De oude man drukt er, geheel onverwachts, galant een kus op. Het gaat zo snel dat ik geen tijd heb om te zeggen dat dit niet corona-proof is. Het gebaar ontroert me. Het is een gebaar uit oude films. Het is een gebaar wat respect uitdrukt. En dat respect heb ik juist zoveel voor deze man. Als ik de lamp uitdoe bedankt hij me voor de goede zorgen. En ik bedank hem voor een mooie les in kwetsbaarheid.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

25 februari 2021

Als je 5 jaar bent

Als ik binnenkom staan haar schoentjes naast het grote bed in de huiskamer. Nou ja, staan, ze liggen op elkaar zoals ze ze uitgetrapt heeft toen ze bij papa in bed klom. Stille getuigen van haar aanwezigheid. Ik hoor haar stemmetje boven in het huis. Pratend met haar moeder.

Ik ga stilletjes zitten, op de stoel, naast het bed. In het bed ligt een vermoeide man. Ziek, moe, misselijk en op. ‘Even hoor’ zegt hij en sluit zijn ogen. ‘Neem de tijd’ zeg ik. Ik neem de situatie in me op en voel me stil worden. Stil vanwege het afscheid dat gaat komen. Stil door het verdriet dat dit met zich meebrengt. Stil door de emotie die hierdoor voelbaar is.

‘We hebben ‘het’ haar vertelt…. dat ik ga overlijden….’ Stilte. ‘Hoe was dat?’ vraag ik. ‘Het was hartverscheurend’. Stilte. Hoe hartverscheurend het was ‘lees’ ik in zijn ogen. Mijn hart krimpt in elkaar. Haar schoentjes staan daar en ik kan niks anders voor haar doen dan ze netjes naast elkaar tegen het plint aan zetten. Ik hoor haar lieve stemmetje van boven naar beneden dwarrelen. Hoe is het met haar? Hoe voelt zo’n bericht als je nog maar 5 jaar bent? Hoe voelt het als je vader bent en je dit je kindje moet zeggen? Hoe voel je je als moeder als je sterk moet zijn voor iedereen, maar je tranen hoog zitten?! Voor haar vader kan ik niks anders doen dan er ‘zijn’. Luisteren. Het voelt als ‘te weinig’. Uit ervaring weet ik dat juist ‘het er zijn’ zo fijn is.

Als ik de zorgtaken, welke nodig zijn, heb gedaan vraag ik wat gewenst is: ‘ Ik wil er graag zijn, maar wil niet ‘teveel’ zijn’. ‘Ga maar, dan kan ik even tot mezelf komen’. Ik wens iedereen een goede en rustige nacht. Kijk nog een keer naar de trap. Wat een moed, liefde en emotie voel ik in dit huis. Met een gevoel van diep respect trek ik de deur achter me dicht.

Morgenavond ben ik er weer. Mag ik er weer ‘zijn’. Te weinig, maar onmisbaar. Hoe aangrijpend ook, ik kijk naar ze uit. Om er voor ze te mogen ‘zijn’. Het zijn deze momenten die ik nooit zal vergeten. De momenten dat ik niet goed weet wat ik moet zeggen. De momenten dat ik stil val. De momenten die niet mooi of vrolijk zijn. Omdat ze echt en puur zijn.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4 februari 2021

Een vrije dag

Vandaag ben ik vrij en de 4 dagen erna ook. Ok, zondag heb ik een korte middag route, maar dat voelt als op bezoek gaan bij mensen die je ondertussen goed kent. Ik mag dan eten klaar maken, insuline spuiten, pijn medicatie injecteren en wellicht mag ik proeven van een zelf klaar gemaakte warme lunch. Het zijn de plekken waar het voelt alsof je ‘kind-aan-huis’ bent. Waar je zonder vragen de koelkast in duikt, een lepel uit de la pakt of iemand een lichaamsdeel ontbloot zonder te blikken of te blozen. Waar ik op het laatste adresje steevast 2 heerlijke sinaasappels mee krijg, waar ik nu al trek in heb.

Maar vandaag ben ik vrij. Al mijmerend denk ik, tijdens het wandelen, over de afgelopen werkweek. Er gingen dingen niet goed. En daar kan ik best last van hebben. Waar mensen werken, gaan dingen wel eens mis. Het was ‘maar’ een miscommunicatie, er gebeurde niks ergs, maar toch was het heel vervelend. Ik wist iets niet en dat kwam best wel knullig over. Maar nu in de zon besluit ik het los te laten. Nieuwe dag!

Ook denk ik aan afgelopen dinsdag. Ik werkte een nieuwe route. Mijn collega had een prima overdracht gestuurd en zo vond ik gelukkig in één keer de oude boerderij in het donker. Haast niet te onderscheiden van het bos en gelukkig brand er een lampje. Als ik, volgens de beschrijving, om de oude boerderij heen loop, in de stromende regen, denk ik: ‘zie mij nu weer eens, hier op een plekje wat er zo uniek uit ziet, honderd jaar terug in de tij……’ om vervolgens op m’n billen te liggen. Ja lach maar, uitgegleden op het gladde opstapje naar het paadje achterom, m’n rechterbil en broek helemaal nat en m’n rechterhand onder de modder. Hoe doe je dan nog je mondkapje op?! Maar het lukt en als ik lachend binnenstap en vraag of ik m’n handen even mag wassen en mijn broek mag drogen krijg ik door dat ik echt 100 jaar terug in de tijd ben gegaan. Er is geen warm water en de kachels worden op olie gestookt. De oude man kijkt me vragend aan met pretlichtjes in zijn ogen. Ik zal nooit weten wat hij op dat moment gedacht heeft van deze, voor hem, ‘nieuwe zuster’. Maar zichtbaar is dat ik hem wel opvrolijk. Nadat ik weer schoon, met een natte broek (dat dan weer wel) een praatje maak, wordt me duidelijk dat deze man wel heel eenzaam is. Hier op dit idyllische plekje op aarde. Hij kwam er 61 jaar geleden wonen en was toen 28 jaar. Wat een tijd! Na de zorg nemen we lachend afscheid.

Als ik de volgende dag binnenstap vraagt hij gelijk: ‘ben je nu wel overeind gebleven?’ Dit kan ik lachend bevestigen en de oude man grijnst terug. Na de zorg was ik opnieuw mijn handen in de bijkeuken. Met ijskoud water. Een ‘honderd jaar’ oude stellage met zinken bak en een houten plank eronder. Met daarvoor een gootje, waar ik pardoes instap en de hele plank laat wankelen. De zinken pannen en emmers rollen rinkelend over de betonnen vloer. Hoe oud zouden die emmers zijn? Maar ze overleven hun tocht. Als ik alles weer op zijn plaats heb gezet staat de oude man achter me, opnieuw met pretlichtjes in zijn ogen.

‘Kind, ik heb nu al 2 dagen om je moeten lachen. Dank jè wel! Ik kan er weer tegen!’ Tja wat zal ik zeggen? Dat onze service zover gaat? We gaan op onze billen en schoppen planken om voor de lach. De lach die zo nodig is! Met een grote grijns stap ik in m’n auto en vervolg mijn werk met plezier. En ik denk: ‘Soms beland je in de modder, om daarna in de zonneschijn te kokkerellen. Het is maar net wat je er van maakt, het is maar net hoe je er naar kijkt’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

26 januari 2021

Mantelzorg-held

Al een poosje ben ik niet bij ze geweest. Van collega’s hoorde ik hoe het hen de afgelopen periode vergaan is en weet ik dat ze elke dag inlevert. Elke dag gaat het minder. Sinds deze week ligt ze helemaal op bed en is ze ‘s avonds zo moe dat ze alleen maar voor zich uit staart en niks meer zegt. Ze kan alleen af en toe haar rechterhand nog een beetje gebruiken. Als ik daar over nadenk wordt ik stil. Als je in je hoofd alles nog kan, maar je lichaam doet niet meer wat je wil, wat doe je dan?

Als ik binnenkom maakt haar man, op zijn knieën, net de vloer schoon ‘want we zijn net klaar met eten’. Als ik vraag of dat een dagelijkse gewoonte is ‘om van de vloer te eten’ zegt ze met een lach in haar stem: ‘dat doen we hier elke avond’. Ik hou van deze humor. Humor die even ‘het gedoe’ overstijgt. Ze kan haar hoofd niet naar me toe draaien maar ik hoor hoe ze van deze humor geniet. Als ik me over haar heen buig zie ik een glimlach, maar ook de tranen. We denken aan hetzelfde. Aan het gesprek van een paar weken geleden. Een paar weken geleden zat ze nog rechtop en konden we elkaar aankijken en een gesprek voeren. We spraken over hoe het ‘over een paar weken’ zou zijn. Wat haar te wachten zou staan. En ‘over die paar weken’ is nu. Als ik haar aankijk zie ik dat ‘het nu’ niet meevalt. Samen met haar man verzorg ik haar voor de nacht. Ik mag haar de zachte pyjama aandoen. Ik ben fan van zachte stofjes en dat weet ze. ‘Wat een bofferd ben ik hè’ zegt ze ‘jij hebt zo’n lekkere pyjama zeker nog niet kunnen halen door de lockdown’. We glimlachen met z’n allen. Want iedereen weet dat ik die pyjama niet zal kopen. Die zou ik niet kunnen dragen zonder aan haar te denken. Zonder te denken aan de oneerlijkheid. Haar strijd tegen kanker. Een oneerlijke strijd die ze aan het verliezen is. Haar lichaam heeft moeten opgeven maar haar hoofd doet nog mee. Ook al is dat hoofd nu heel moe. Met een warme kersenpittenkraag ondersteunen we haar vermoeide hoofd. Ik hoop dat de warme kersenpitten een beetje warmte tot in haar hart brengen. ‘Tot de volgende keer’ zeg ik als ik als ik mijn jas weer aandoe. Ze sluit haar ogen en er rolt een traan over haar wang. Ook ik voel een traan die naar buiten wil, maar weet deze terug te dringen. Het is inderdaad maar de vraag of die volgende keer komt.

Als ik, bij het weggaan, nog een praatje met haar man maak merk ik hoe fijn hij dat vindt. Even zijn verhaal doen. Mensonterend noemt hij deze situatie. En dat is het ook. Ook als, ik besluit niet te zeggen dat, het nog erger kan. In zijn ogen zie ik de dankbaarheid daarvoor. Helaas gaat hij het mensonterende, van de situatie, elke dag meer ervaren weet ik. Maar nu luister ik. Naar hem, naar wat hij zegt en naar wat hij niet zegt. De liefde, voor haar, is voelbaar in elk woord dat hij zegt. Voor hem is het heel normaal dat hij er nu ‘gewoon is’. Helaas zie ik dat ook anders. Des te mooier om dit gezin te mogen meemaken! In gedachte eer ik dit soort helden. Mantelzorgers die doen wat nodig is. Tot het eind. Om daarna, als alles achter de rug is, verbijsterd terug te kijken en zich te verbazen over hoe ze het gedaan hebben. Maar ze flikken het. Elke dag weer! Deze man verdient, wat mij betreft, het grootste mantelzorgcompliment, dat er bestaat! Als ik de straat op loop sluit hij galant de deur achter mij. ‘Doe je voorzichtig onderweg?!’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4 januari 2021

Lijstjes

Als ik binnen kom praat hij met ze. ‘Zie je wel, zei het toch? Daar is ze’. Ze staan in haar stoel, naast elkaar zodat ze tv kunnen kijken. Het ligt eraan welke dag van het jaar het is. Vaak staat er een verse roos tussen in. Als ik langs zijn huis loop zijn ze ook wel eens verplaatst: op de tafel voor het raam. Zodat ze naar buiten kunnen kijken. En als ik een week later langs kom staan ze buiten op de stoel. In het zonnetje. Voor de broodnodige vitamine D.

‘Het is zo jammer dat ze niks terug zegt’ zegt hij zo vaak. Ze kijken wel, maar blijven maar zwijgen. ‘Ze’ wordt zowel gebruikt in meervoud als in enkelvoud. Door elkaar heen, of heel specifiek.

Hij is een man van 95 jaar. Nog steeds verliefd op zijn vrouw. Hij houdt nog steeds van haar. Nog steeds zorgt hij voor haar. Niet zoals het moet, maar zoals het kan…

Hij heeft gevochten in Nederlands Indie. En wordt nog wel eens schreeuwend wakker; van de herinneringen en nachtmerries. Hij heeft daar afschuwelijke dingen meegemaakt. Maar toen hij eindelijk thuis kwam, was zij daar. Zij werd later zijn vrouw. Samen zijn ze vaak terug gegaan naar Indonesië. Om arme gezinnen te helpen. Om wat goeds te doen. Hoe klein ook. Hij heeft een bedrijf opgericht om spullen te verkopen die ze daar maakten. Zodat ze zich een wat beter leven konden veroorloven. Over het nieuws op tv hebben we regelmatig boeiende gesprekken. Hij heeft een mening over alles wat hij op tv ziet. Je zou niet zeggen dat hij dement aan het worden is. Maar toch is hij het wel en ook verliefd. Nog steeds, op zijn vrouw!

Vanavond kom ik weer binnen. ‘Kom maar verder hoor kind!’. ‘Het is helemaal niks met dit weer’ zegt hij. ‘Kijk ze hebben het koud, wil je me helpen om ze half onder de dekens te leggen? Dan kunnen ze toch nog kijken. Zo jammer hé, dat ze niks terugzegt. Nu moet ik zelf maar bedenken dat ze het koud hebben’. Ook vandaag staat er een prachtige roos tussen de lijstjes in.

Heel voorzichtig zeg ik dat de lijstjes geen warmte of kou kunnen voelen. Dat het lijstjes niet uitmaakt of ze wel of niet onder de dekens liggen. Half of helemaal. Hij kijkt me aandachtig aan. ‘Maar mn lieve kind, zie je dan niet dat ze het koud hebben?!’ Vanonder mijn wimpers kijk ik hem onderzoekend aan. Ik moet even nadenken. Wat maakt het eigenlijk uit: of ik nou een mens of 2 lijstjes onder de dekens stop?!

Hij staat stil te wachten op mijn antwoord: ‘Prima, zullen we de mooie roos dan naast de lijstjes op het nachtkastje zetten?’ ‘Lieve kind’ zegt hij ‘het is dat je getrouwd bent, anders zou ik je pardoes zoenen! Natuurlijk weet ik wel dat ze het niet echt is. Maar ik kan geen afscheid van haar nemen. En op deze manier kan ik nog steeds voor haar zorgen, tegen ze praten, samen in het zonnetje zitten, samen tv kijken. Het maakt het leven net wat minder eenzaam. Begrijp je me?’ Ik knik langzaam met mijn hoofd. ‘Ik denk dat ik het begrijp!’ Liefdevol leggen we de twee lijstjes, met in de ene een foto van zijn jonge vrouw en in de andere een foto van haar een paar jaar later, op het kussen en stoppen we ze half in.

Ontroerd zegt hij: ‘Dank je wel!’. ‘Mag ik nog wel zeggen dat ik het ook een beetje gek vindt? En mooi? En lief?’ vraag ik. ‘Jij mag dat wel zeggen hoor’ zegt hij met een glimlach ‘en nu wegwezen want ik ga met mijn vrouw naar bed!’

Een beetje in de war loop ik met een glimlach de deur uit. Ik heb vele vormen van liefde gezien. Haat en liefde liggen dicht bij elkaar, zegt men. Tussen die twee in zitten heel veel vormen van liefde. Teveel om op te noemen. Maar 1 ding weet ik: echte liefde heeft lief en blijft pal staan voor de ander, voor elkaar. Ongeacht wat de ander doet. Onvoorwaardelijk. Zoekt altijd weer naar een oplossing en houdt nooit op. Echte liefde laat de ander nooit vallen of in de steek. Echte liefde is houden van elkaar, zelfs op dagen dat die ander niet zo leuk is of niet terug praat uit een lijstje!

 

3 december 2020

Trots

Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg! ‘Je mag best trots weze op je eige, maar je mag het alleen niet zegguh!’

Wikipedia zegt het volgende over trots: ‘Trots is iemands eergevoel, een menselijke emotie die soms ook met ijdelheid of hoogmoed gepaard kan gaan’.* Daar is het. Trots oftewel hoogmoed. Pas op, wees niet trots want hoogmoed komt voor de val! Je mag wel goed zijn in wat je doet, maar trots zijn? Ho maar!

Mijn woordenboek geeft de volgende definities van Trots: 1) Aanmatiging 2) Aanzienlijk 3) Air 4) Arrogant 5) Arrogantie 6) Bats 7) Bluffen 8) Dapper 9) Deftig 10) Desondanks 11) Edel 12) Eer 13) Eergevoel 14) Eigendunk 15) Eigenwaan 16) Elitair 17) Ferm 18) Fier 19) Fierheid 20) Flink 21) Geringschattend 22) Gevoel van eigenwaarde 23) Glorieus 24) Groos 25) Groots **

Wat een verademing om al deze definities te lezen. Zo uiteenlopend van betekenis ook. Je mag fier zijn op wat je doet. Ja echt! Je hebt het toch maar gedaan! Wees trots op jezelf. Recht je rug, laat je schouders zakken, lach en kijk eens naar wat je voor elkaar gebokst hebt. Niemand staat in jouw schoenen, niemand weet wat het je echt gekost heeft maar je staat er! Kijk vandaag eens naar wat jou trots maakt. Je mag het voelen en je mag het zeggen!

Ondertussen heb ik zo vaak het woord trots gezien, gelezen, gezegd dat ik het maar een gek woord vind. Probeer het maar eens vaak achter elkaar te zeggen. Wat overblijft is een soort slissende telefoon bel: ’trjjtrjjj’.

Ik was van de week trots! Née, ik ben het nog steeds. Ontzettend trots. De zorgorganisatie waar ik werk, Allévo, ontving de TOP 2020 wijkverpleging Award van Zorgkaart Nederland. In dit uitdagende jaar zetten mijn collega’s en ik ons beste beentje voor. En we lopen heel wat beentjes harder dit jaar, door COVID-19, kan ik u vertellen. En als je dan dit compliment krijgt, doe je toch echt wat goed. Nou, nou hoor ik u en mezelf denken, doe maar gewoon. Je doet gewoon je werk. Blaas maar niet zo hoog van de toren. Wie hoog staat kan laag vallen. Allemaal waar. Maar mijlpalen mag je vieren. Wat goed is, moet je noemen.

We hebben het niet gauw over de moeilijke momenten. Maar toen mijn collega’s en ik in de eerste coronagolf huisje na huisje binnen gingen hebben we tranen en angst weggeslikt. Om zo in elke huisje rust en een lach te brengen. Tussen door reden we door lege straten, verlaten dorpjes, donkere polder weggetjes. Het leek wel oorlog. En wij reden daar. Tijdens deze eenzame ritjes zijn heel wat tranen over onze wangen gebiggeld, om ze gauw weg te poetsen als we weer bij een cliënt aankwamen. Daar waar kinderen niet meer mochten komen, kwamen wij.

Ook hebben we het niet zo gauw over waar we trots op zijn. Wel… ik ben onwijs trots! Op mijn collega’s, op mezelf. We deden het, we blijven het doen. Gewoon ons werk, zoals dat heet. Ook nadat we zelf ziek werden, ondanks de dreiging dat we ziek kunnen worden, ondanks dat het betekent dat we (een periode) onze eigen kinderen en man of vrouw niet konden/kunnen knuffelen en onze eigen ouders niet konden/kunnen bezoeken, blijven we trouw aan onze cliënten. Daar MOET je toch trots op zijn?!

Wat heerlijk dat onze bestuurder, Natasja Mariman, zegt dat ze blij is met het compliment. Ze zegt: ‘Daar zijn we apetrots op!’ En terecht!

 

27 november 2020

Tandenloos

Als ik haar ruim anderhalf jaar geleden voor het eerst ontmoet is het eerste wat opvalt dat ze geen tanden meer heeft. Het tweede wat opvalt is haar prachtige kleur haar en het derde dat ze bijna niks meer ziet.

‘Ja kind’ zegt ze ‘als iedereen alles weer op de vaste plek zet kan ik het altijd vinden’. En zo vond ik de laatste anderhalf jaar alles altijd op de vaste plek. Ze woont alleen in een groot huis. Met hulp van haar mantelzorger, huishoudelijke hulp en de thuishulp en dat gaat best goed. Haar voornemen is om er tot haar dood te blijven wonen. Steevast als ik binnenkom roept ze uit haar stoel: ‘wie is daar?’ om als ik antwoord altijd te vragen: ‘Eline wie?’ Het wordt een soort grapje: Eline de leuke zuster, Eline uit Tholen, Eline de ondeugende etc. Ze moet er om lachen. Ik kan enorm genieten als ze ‘ja kind’ tegen me zegt. Het maakt dat ik moet glimlachen vanuit mijn hart. Op een dag vraagt ze of ik mijn tanden nog heb. Ik schiet in de lach omdat ik er niet aan moet denken om nu al zonder tanden te zijn. Zij moet ook lachen. Ze vertelt dat ze samen met haar vriendin naar de tandarts is gegaan. Jaren geleden. Om ‘de boel’ te laten trekken. Zomaar, in 1 keer. En daarna is ze naar huis gegaan. Haar vriendin ook. Het werd een wedstrijdje. Wie het eerst een boterham met korst kon eten. ‘Kind, we oefenden en oefenden wat af, zaten we tegenover elkaar kauwgom te kauwen, met onze mummelbekkies’. Geld voor een kunstgebit had ze niet. Als ze haar tanden loze lach lacht, smelt ik elke keer opnieuw.

Op een dag merk ik dat dat smelten steeds minder gebeurt. Ze wordt steeds dwingender in wat ze wil en hoe ze het wil. Ze zegt dat ze niet weet waar haar stoel staat en dat ik haar moet helpen. Maar als ik haar niet help weet ze de stoel toch te vinden en wordt ze boos dat ik haar niet help. Als ik haar wel help is ze ook boos. Ze gaat steeds minder eten en drinken. Het water uit de kraan smaakt teveel naar kalk, de thee is te thee-ig en de koffie is te zwart…. zelfs met melk erin.

In plaats van ‘kind’ schreeuwt ze: ‘GA WEG, rot op, hoepel op’. De volgende keer ben ik weer ‘kind’ en ‘drink je een kopje thee mee’?

Als de Corona uitbreekt en de eenzaamheid toeslaat raakt haar dat diep. De laatste aantal keren dat ik haar zie huilt ze hartverscheurend omdat ze zo eenzaam is en nergens heen kan. Ze eet en drinkt steeds minder. Haar gezondheid gaat achteruit.

Het besluit wordt genomen, het besluit wat ze nooit zou willen, ze wordt opgenomen in een verpleeghuis. De laatste keer dat ik haar zie ben ik weer ‘kind’, drinkt ze toch 3 slokjes ‘water met te veel kalk’. Ze zegt niks over haar opname, ik ook niet en ik zeg niet ‘ik wens u alle goeds’. Laf als ik ben, wil ik dit goede moment niet verstoren. Ik wil haar graag herinneren zoals ze nu is. Nog 1 keer zie ik haar gezicht oplichten en breekt de zon door op haar gezicht. Ze lacht haar tanden loze mond bloot. ‘Dag kind, dank voor wat je deed’. Neemt ze nou toch afscheid? Met een brok in mijn keel wens ik haar ‘eetsmakelijk’ en een ‘fijne avond’. ‘Het is goed kind, ga nu maar!’

Soms ontmoet je iemand met karakter. En dat karakter zal je nooit vergeten. Zij was er 1 van. Ik ben blij dat ik haar mocht leren kennen. In gedachten wens ik haar alle goeds.

 

13 november 2020

Afscheid

Ik denk terug aan een lieve oude mevrouw die ik in de afgelopen weken mocht verzorgen: Ze woonde in de grote stad, alleen en hoogbejaard. Ze red het best samen met de thuiszorg tot de Corona uitbreekt. De thuiszorg in de grote stad komt niet meer en noodgedwongen neemt dochter haar in huis. Haar dochter woont in een klein plaatsje. Ze is dement aan het raken. Alleen in de grote stad is veel te onoverzichtelijk voor haar. Heel makkelijk is het niet maar gezellig is het wel, zo bij haar dochter. Ze blijkt toch wat meer te mankeren en dochter gaat met moeder naar het ziekenhuis. Uitgezaaide nierkanker is de diagnose. ‘U gaat binnen een paar weken sterven’. ‘Dan blijf je bij mij, mam’ zegt de dochter. Ze begint er moedig aan. Er volgt een invasie van een hoog-laag bed, postoel, bedtafeltje, incontinentie broekjes en alles wat je je maar kan bedenken. Zo leer ik de familie kennen. In alle chaos die ineens is ontstaan en tussen het improviseren door heerst er een fijne sfeer. Een paar dagen later volgt een nieuwe invasie aan naalden, morfine, morfine pomp, spuiten, catheter, urineopvangzakken en dergelijke. Het gaat per dag slechter. De een na laatste avond van haar leven ben ik er bijna als dochter belt: ‘ze kan het niet denk ik, maar ze springt bijna uit bed’. Als ik binnen kom kijkt ze me aan, instinctief leg ik mn hand op haar buik. ‘Wat is de paniek vrouwke?’ vraag ik. Ze kan het niet zeggen. Ze houdt m’n hand vast en valt in slaap. Wat een onverwachte rust in het oog van de storm. Alsof ze extra kracht heeft opgedaan begint de onrust opnieuw. ‘Ze moet plassen’ zegt ze. We herhalen een aantal keer dat ze een catheter heeft. ‘Ooh ja, dat ben ik vergeten’. ‘Dan moet ik poepen’ zegt ze stellig. ‘En als dat ook niet mag, ga ik wel dood’. Een prima chantage middel, alleen totaal onbruikbaar want ze mag het allemaal. De pijn, het niet meer kunnen eten en drinken zorgt ervoor dat ze gaat hallucineren. De kleinkinderen helpen me haar te verzorgen. Met elkaar gaan we in gesprek. Zo kan het niet langer. Deze onrust en paniek is mensonterend. De arts wordt gebeld en schrijft morfine en dormicum voor. De pomp wordt aangesloten; morfine tegen de pijn en dormicum als slaapmiddel tegen de onrust. Het duurt nog twee dagen voor ze overlijdt. Dagen van rust, van liefde in een huis in de polder, van verdriet omdat er al eerder een groot verlies geleden is, van laten gaan en heengaan. Haar laatste woorden zal ik nooit vergeten: ‘Als ik Boven ben, zal ik een goed woordje voor je doen hoor… je hebt zo goed voor me gezorgd…’ ‘Dank u wel!’

 

6 november 2020

Nowhere

Ik zou niet kunnen uitleggen hoe ik er kom. De eerste keer heb ik me in het donker verloren gereden. Ik kon haar huis niet vinden. Geen bordje, geen adres, geen licht. Ja dat kan nog in Nederland! Elke keer als ik naar haar toe ga raak ik verbaast, bezorgd, vermaakt, geraakt, vrolijk of verdrietig.

Ze is een vrouw die al jaren bedorven voedsel in de oven zet en dat opeet. Ik heb al wat keren naast haar gezeten dat ze zuur voedsel at. Moedig werkt ze dat naar binnen terwijl mijn maag opspeelt en ik geen ander eten voor haar mag maken. Langzaam aan krijgen we haar enthousiast voor kant en klaar maaltijden die niet over datum zijn. Ik weet nog dat ik een paar maanden geleden binnen stapte en het zo bijzonder rook in haar huis. Ze heeft zo lekker gegeten zei ze. Op het aanrecht staat het bewijs: een bijzonder vervormt plastic bakje waar een kant en klaar maaltijd in zat. ‘Heeft u het in de oven opgewarmd?’ ‘De oven? Wat is dat?’ Ja dus… Ze moet enorm lachen. Naast de bank staat de fles wijn, bijna leeg. Als ze me de deur uitduwt en een klap op m’n billen geeft roept ze me met dubbele tong na: ‘Tot de volgende keer lieve zuster’. Ondanks de triestheid van de situatie reed ik weg met een enorme smile op m’n gezicht. Ze woont op een prachtige plek. Onderhoud haar prachtige tuin en vijver en is gelukkig. Aan die klap op mn billen ben ik gewend geraakt, net als aan haar drankgebruik, maar wat ik aantref is elke keer weer een verrassing.

Afgelopen weken deed haar verwarming het niet. De buizen onder het huis waren verrot. Herstellen ging wel even duren. Ze had een elektrisch kacheltje geritseld en het snoer spande dwars door de kamer over het looppad. Zo dronken als ze kan zijn, weet ze dit verhipte snoer telkens te ontwijken. Ik struikel er vaker over dan zij. Toen ik net wende aan dat kacheltje, met zijn belachelijke snoer, had ze op een avond de open haard aangestoken. Loeiend hoge vlammen schoten de schoorsteen in. Volgestapeld met hout. ‘Ik, hik, ben echt wel voorzichtig met vuur hoor’ zei ze… Met een bezwaard gemoed vertrok ik, de donkere avond weer in, op weg naar een volgende cliënt terwijl zij nog een wijntje inschonk voor zichzelf.

Afgelopen week kwam ik laat in de avond bij haar. Het valt me op dat ze bozig de deur open doet. Ik vraag haar: ‘hoe is het met de verwarming?’ ‘Die doet het, het is warm en, hik, zeiknat in huis’. Opnieuw voel ik me in verwarring: geen bedorven voedsel, geen snoer, geen vuur, geen kou maar water is blijkbaar deze keer het issue. Wat nu weer?! Inderdaad het water gutst, tussen de planken aan het plafond door, naar beneden. Overal staan pannetjes, teiltjes en emmers. Het pleisterwerk hangt vervaarlijk door. De hoogpolige vloerbedekking sopt onder mijn schoenen. Uitgerekend haar bed is nog droog. ‘Ik, hik, kan tenminste nog hoog en droog slapen, maar ik ben panisch’ zegt ze. En dat is haar aan te zien. Ik heb geen idee waar al dat water vandaan komt: is het regenwater of lekken de nieuwe leidingen van de verwarming die bovenlangs gelegd zijn? Terwijl ze een slok wijn, uit de fles, neemt zegt ze: ‘dit heb je zeker in je hele leven nog niet gezien he, hik? Nou ik ook niet!’ En dat terwijl haar leven al heel wat langer is dan het mijne. Dat zegt wat. Op een aantal plekken is de verlichting uitgevallen en ik weet dat het verstandigst wat ik kan doen, niet het handigst is. Als ik de aardlekschakelaar uit zet zal ze zich, dronken en wel, te pletter vallen in dit grote huis met op de vreemdste plekken trappetjes naar boven of naar beneden. Op de vraag of ze al iemand gebeld heeft krijg ik een vaag antwoord: ‘één of ander mannetje… die komt, hik, morgen kijken’. ‘Heeft u ook een kind gebeld?’ Het antwoord had ik verwacht: ‘Zeg ben jij gek, die doen toch niks!’. Ik kan niet anders dan toch haar dochter bellen. Compleet baldadig en onverschillig staat ze naast me, roepend dat er geen druppel in huis te zien is. ‘Kurkdroog!’ Niet geheel onverwacht vertelt dochter dat ze niks kan doen in verband met de afstand. Als ik uitleg dat de situatie niet zo veilig is qua brandgevaar, als de aardlekschakelaar niet wordt uitgezet, en het plafond wellicht kan inzakken zegt ze dat ze toch iets gaat regelen. Opnieuw rij ik met een bezwaard gemoed de donkere avond in. Elke keer als ik denk dat het niet gekker kan… kan het gekker. Zelfs nu ik wegrij is het weer te gek voor woorden. Twee herten springen, voor mijn auto, in galop voor me uit. Soms denk ik echt dat ze in het land van de Kerstman woont en elk bezoek een soort test is. Vandaag weet ik het zeker!

 

29 oktober 2020

Saai wordt het niet

Als ik aankom huppelt haar hond me vrolijk tegemoet, als ik het hek door kom, om vervolgens angstvallig achter me te blijven lopen. Als ik binnenkom ga ik op de hoge kruk tegenover het bed zitten, zodat ze me aan kan kijken. Hond blijft angstvallig bij me. Ze kijkt boos. ‘We hebben serieuze ruzie’ zegt ze. In gedachten vlieg ik de laatste paar keer dat ik bij haar was langs. Wat heb ik fout gedaan??? Ze had prachtig lang haar. Tijdens de warme dagen had mijn collega er moedig de schaar in gezet. Gewoon zomaar, knip knip knip en het lange haar was nu een korte coupe geworden. Toen ik die keer daarop binnen kwam ben ik in de lach geschoten. Ze vroeg hoe het haar stond dat rattekopje. We hebben samen hartelijk gelachen en ik heb gevraagd of mijn collega niet beter haar best had kunnen doen. We hebben haar samen een appje gestuurd: ‘Had je haast ofzo? Kon dat niet wat netter?’ Om een bulderende lach via de app terug te krijgen. Wat ben ik dan trots hè, op mijn collega dat die dit gewoon doet. Ik zou het niet durven namelijk. Met de spiegel erbij hebben we samen de lange slierten er nog tussenuit geknipt, een hippe pony gefabriekt en bij de oren het haar netjes weggeknipt. Ze was er blij mee. De hitte en zwaarte van het hoofd. Dus nee dat zal het niet zijn. ‘Ruik jè niks?’ Vraagt ze. Ik schud mijn hoofd in een twijfelend gebaar. Het ruikt namelijk heel raar, verschrikkelijk en smerig binnen. Maar ja als we ruzie hebben kan ik dat niet zomaar zeggen. ‘Hond en ik hebben ruzie’ zegt ze. Ppfff gelukkig…. ‘Raad es’ zegt ze… ‘Ehm, hond heeft je boterham met roomboter en honing gepikt en opgegeten?’ ‘ERGER’… oké… Ehm, ‘in huis gepoept?’ ‘NEE’. Ik kan het niet verzinnen. Maar inderdaad het is nog erger. Hond heeft een haas gevangen en mee naar binnen genomen. En daar heerlijk de pens op zitten peuzelen. Vandaar die walgelijke geur. Z’n buikje is heerlijk rond. Naast schuldig kijkt hij ook behoorlijk voldaan. ‘Hij weet dat het niet mag!’ ‘Maar ja die vrouw in bed, die er toch niet meer uit kan, die kan de haas toch niet afpakken’ zegt ze verbolgen.

Haas in een plastic zak in de kliko gedeponeerd, huis gelucht, een boterham met roomboter en honing, een massage voor haar rug en een koude natte theedoek in haar nek (tegen de pijn) verder kan ze weer lachen. Hond kruipt weer onder het dekbed naast haar en gaat daar heerlijk dromen over hazen en zijn vrouwtje begint aan haar boterham. Die zo lekker is. Maar waarvan ze weer de hele nacht niet zal kunnen slapen. De boterham kan de weg naar haar darmen niet meer afleggen en zal haar hevige krampen bezorgen. Maar daar denkt ze nu even niet aan. Als ik grinnikend naar buiten loop roept ze me na: ‘Saai wordt het niet hè, ook niet als je bijna dood gaat. Doe je voorzichtig?!’

Als ik een aantal weken later door mijn collega gebeld wordt, met de mededeling dat ze is overleden, zit ik in de auto. Ik ben onderweg naar een andere cliënt. Ze is in haar slaap zachtjes heen gegaan; zoals ze hoopte. Er glijd een traan over mijn wang. Wat een respect had en heb ik voor deze vrouw. Vaarwel!

 

14 oktober 2020

Vader COVID

De oorlog versus COVID

Als ik haar omgekleed heb voor de nacht vraagt ze of ik weet waarom ze niet meer in het restaurant mag eten vanaf morgen. Ze begrijpt er niks van. Mevrouw is 100 jaar geworden dit jaar. Haar hoofd is nog helder maar haar oren en ogen doen het niet meer zo goed als ze zou willen. Ik vertel haar dat dit te maken heeft met de maatregelen die gisteren in de persconferentie zijn meegedeeld. Dit heeft ze niet goed kunnen volgen antwoordt ze. We hebben het er even over. Ze is 100 jaar en heeft al veel meegemaakt. ‘En toch’ zegt ze ‘is dit erger dan de 2e wereldoorlog’. Ze is niet de eerste cliënt die dit tegen mij zegt. Van de mensen die ouder zijn dan 90 is de watersnoodramp, als ze die meegemaakt hebben, het ergste wat ze meegemaakt hebben, daarna de corona en daarna komt de 2e Wereldoorlog vertellen ze. Mevrouw heeft de watersnoodramp niet meegemaakt omdat ze toen niet in Zeeland woonde. Ik ben nieuwsgierig geworden. Waarom is dit jaar waarin we te maken hebben met COVID-19 erger dan 5 jaar oorlog? Als ik het haar vraag is haar antwoord helder: ‘In de oorlog hadden we uitzicht op vrede, hoop op vrede en nu lijkt er geen uitzicht te zijn. Het is een onzichtbare vijand. We zijn bang voor elkaar. We gaan elkaar wantrouwen. In de oorlog mochten we bij elkaar eten, bij elkaar wat drinken en nu zijn we alleen. We hadden honger maar we hadden elkaar. We mogen nu niet op bezoek bij elkaar. En ik ben bang dat mijn laatste jaar mijn eenzaamste jaar zal zijn’. Ik laat haar woorden tot me doordringen. Verbaast, geraakt en getroffen door haar analyse. Als ik haar vraag over de kogels, de bombardementen, de Duitse soldaten en mijn idee dat dat ook heel eng en ongrijpbaar was zegt ze: ‘Maar dat waren mensen, met een gezin, met gevoelens en dus in zekere zin voorspelbaar. Het virus is niks ontziend’. Ik had me voorgenomen in mijn blog niet te schrijven over COVID, niet over hoe vervelend de mondkapjes zitten tijdens mijn werk, zeker niet over de zorgbonus, maar ik wist tijdens dit gesprek al, dit nieuwe inzicht wil ik delen. Eenzaamheid oftewel isolatie is erger dan honger of fluitende kogels of gedonder van bommenwerpers. Want eenzaamheid kan niet op tegen samen in de benardste positie. Omdat samen… samen is.

Papa

Een uur later stop ik een mevrouw van 85 jaar onder de dekens. Ik stop haar lekker warm in zoals je met een kind zou doen. Op mijn vraag of ze lekker kan slapen vannacht antwoordt ze dat het vast niet zal lukken. Vol goede moed wens ik haar welterusten. Ik heb de lamp al uit gedaan als ze met een klein stemmetje in het donker zegt: ‘ik weet wel hoe het komt dat ik niet kan slapen…. vandaag is mijn vader gestorven’. Even weet ik niet wat ik moet zeggen. Ik vraag haar hoeveel jaar geleden dat is. 6 jaar antwoordt ze. Als ik vraag hoe oud ze nu is antwoordt ze dat ze 47 moet zijn omdat ze 41 was toen haar vader overleed. Opnieuw ben ik even van mijn apropos. Als ik vraag in welk jaar ze geboren is zegt ze ik ben van 1935. Samen hebben we gepuzzeld. 2020-1935 is 85 jaar…. Ze kijkt me aan. ‘Ik mis mijn papa zo…. en mijn man!’ Dikke tranen rollen over haar wangen. ‘Ik wil ze zo graag terug!’. Met tranen in mijn ogen leg ik mijn hand op haar hoofd. Een papieren zakdoekje is de enige troost die ik weet te bedenken. Ik heb geen woorden. Ik kan niks beter maken aan dit verdriet. Ik kan er alleen maar zijn. Nog even… want dan moet ik weer verder. Langzaam drogen de tranen. Een dappere glimlach. ‘Bedankt zuster, dat lucht op. Tot morgen’.

 

Zorg met passie…

Wijkzuster Eline vlogt

Graag schrijf ik soms over mijn werk, mijn leven, gedachtes, bekende dingen of onbekende dingen. Ik probeer zo te schrijven dat jij, u en ik onszelf er in kunnen herkennen. We maken allemaal fouten, we vallen, we zijn geweldig, we staan weer op en we gaan weer door. Ik wens u, jou en jullie veel plezier met lezen!

Als ik schrijf over mijn werk doe ik dat met groot respect voor alle clienten bij wie ik kom. Maar vooral ook voor mijn collega’s. Het werk in de thuiszorg is zo divers, zo verschillend, zo mooi, zo kwetsbaar, zo dichtbij, zo gewoon en zo bijzonder dat ik dit graag wil delen. Als een ode aan de clienten en aan mijn collega’s. Collega’s die er altijd te weinig zijn. Door over mijn werk te schrijven hoop ik nieuwe collega’s te laten zien hoe mooi mijn werk is in de diverse thuissituaties. Noem het een soort lobby’en voor mijn mooie vak. In de hoop veel nieuwe collega’s te overtuigen hoe mooi en hoe waardevol je van betekenis kan zijn in de zorg!

Ps. Ik poog zo te schrijven dat uzelf, uw familie, vrienden en mijn collega’s die bij u komen u misschien zullen herkennen. Maar deze herkenbaarheid ontstaat door de betrokkenheid die zij hebben met u als client. Niemand anders zal weten dat dit over u gaat. Niemand anders weet wie u bent, en er zijn specifieke details die ik bewust achterwege laat en/of verander. Meer blogs leest u hier.